Ga naar hoofdinhoud

God heeft dorst naar ons: naar ons geloof, naar ons vertrouwen, naar onze inzet voor de naaste. Hij nodigt ons uit om in naastenliefde geen onderscheid te maken.

Eucharistieviering in de parochiekerk van de H. Bartholomeus te Poeldijk, weekeinde van 6 en 7 maart 1999, door pastoor Michel Hagen. A.M.D.G. – I.H.S.

Preek: A1999QDR03A

Lezingen

E.L: Ex. 17, 3-7
EV: Jo. 4, 5-42 of 5-15. 19B-26. 39a. 40-42

Homilie

Wanneer ik in Rotterdam bij de zusters van moeder Teresa de mis doe dan blijf ik na de Mis graag even in hun kapel om daar te bidden. In die kleine ruimte hangt een groot kruis aan de muur met daarnaast de Engelse tekst: “I’m thirsty”, “Ik heb dorst”. Het zijn woorden die Jezus, stervend aan het kruis, heeft gesproken: “Ik heb dorst”.

Waar denken wij aan bij een zieke als hij of zij zegt: “ik heb dorst”. Een kopje thee, een slokje water. Waar denk je aan wanneer een groep mensen door de woestijn trekt en het uitroept: “we hebben dorst”. Je denkt aan water, aan een bron, aan verfrissing, een heerlijk bad en verkoeling in de schaduw. Dat is de dorst met een kleine letter, maar die dorst kan immens groot zijn. Een hongerstaker houdt het langer vol en loopt minder snel risico dan een dorststaker. Water is een absolute levensbehoefte.

Wat gebeurt er als Jezus aan het kruis zegt: “Ik heb dorst”? Een van de soldaten neemt een stok met een spons, doopt hem in zure wijn en brengt die aan zijn mond. Als u dan weet dat honderden jaren ervoor een tekstdichter dit schreef: “Ze mengden gif door mijn eten en gaven mij azijn toen ik dorst had”, u vindt het in psalm 69 (22), dan kunnen ook wij gaan inzien wat de leerlingen hebben begrepen, dat Jezus, zelfs in deze schijnbare toevalligheden, alles heeft volbracht wat er geschreven stond.

Dorst. Vandaag een bron en Jezus heeft dorst. Maar, we lezen uit het Evangelie volgens Johannes en hij denkt en schrijft voortdurend op twee niveaus. Johannes beschrijft de gewone werkelijkheid en beschouwt tegelijk alles op het niveau van Gods Koninkrijk, Hij ziet in de gewone werkelijkheid de andere werkelijkheid waarin alles omgekeerd lijkt te zijn. Want wie is er bron, wie heeft er dorst, wie geeft te drinken?

Jezus ontmoet de vrouw bij de put en zegt: “Geef Mij te drinken”. Maar het gebeurt niet. Ze doet niets. Integendeel, de vrouw maakt een opmerking over de tegenstelling Joden en Samaritanen. “Hoe kunt U, een Jood, aan mij, een Samaritaanse, te drinken vragen”. Nergens staat dat ze water in een beker doet en Hem te drinken geeft. Nee, er gebeurt iets heel anders.

“Als je wist van Gods gave, zou je het Mij gevraagd hebben en Ik zou je levend water gegeven hebben.” – “U hebt niet eens een emmer.” – “Het water dat Ik zal geven wordt een bron, opborrelend tot eeuwig leven.” “Heer, geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg”. De totale spraakverwarring, Babel op zijn ergst, de taal van de aarde en de taal van de hemel, met dit verschil dat Jezus de vrouw wel verstaat maar zij Hem niet.

Eerst heeft Jezus dorst, nu heeft de vrouw dorst; “Heer, geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg” zegt ze. Dorst en honger krijgen bij Jezus een andere betekenis; zijn honger is gestild, zijn dorst is gelest wanneer de vrouw tot geloof komt. Jezus geestelijke honger en dorst, gaat ver boven zijn lichamelijke honger en dorst uit. Als iemand zich door Jezus’ Woord laat raken, laat voeden, dan voedt hij of zij Jezus. Als iemand een stap zet in geloof, dan lest hij of zij Jezus’ dorst.

Dat is één kant. De andere kant is: “een beker water aan een van de minste van de mijnen gegeven, is aan Mij gegeven”. Daar is een andere dorst, de dorst met een kleine letter, de gewone lichamelijke dorst van de zieke, van de arme, van de mens in nood, die dorst wordt bij God een Dorst met een hoofdletter. Gods Dorst is – dat wij die ander te hulp komen – dat wij de ander de dorst lessen, God heeft honger naar onze hulp voor de ander.

Misschien moet u eraan wennen dat God dorst heeft, dorst naar ons, naar ons geloof, naar ons vertrouwen, naar onze inzet voor de naaste. God heeft dorst. En Gods dorst, roept Jezus uit aan het kruis, en hier bij deze Samaritaanse vrouw toont God ook zijn dorst naar haar, naar haar geloof, naar haar bekering, vijf mannen heeft ze gehad en de man die ze nu heeft is haar man niet.

Maar ook hier kijkt Johannes verder: De Samaritanen zijn losgeraakt van Israël, het waren broeders en zusters in het geloof, maar in de geschiedenis hebben ze heel wat afdwalingen meegemaakt. Afval van God werd dikwijls met overspel vergeleken. Vijf mannen heb je gehad, zegt Jezus, en die je nu hebt is je man niet. Wat in haar leven is gebeurd, is ook in Samaria gebeurd is in de hele wereld gebeurd. Veel mensen zijn meer de wereld toegedaan dan God, verwachten meer van de wereld dan van God, geven meer om en aan de wereld dan aan God. Zo zijn zij meer met de wereld getrouwd dan met God.

God is de bruidegom, en in Jezus komt Hij naar ons toe. God dorst naar geloof en liefde van de bruid en dat zijn wij. God maakt geen onderscheid, Israël, Samaria, de hele mensheid wordt door Hem uitgenodigd; God roept ons toe om zijn dorst te lessen, om hem geen azijn te drinken te geven, maar water uit een zuiver hart.

Jezus geeft ons geen azijn, Hij geeft ons geen zure wijn te drinken, maar de beste wijn, water wordt wijn op de bruiloft te Kana; wijn wordt zijn Bloed tijdens het laatste avondmaal, zijn zijde wordt een bron waaruit water en bloed ontspringt als de soldaat hem opent met de lans.

Mozes sloeg op de rots en deze gaf water. Mensenharten worden in de Bijbel met stenen vergeleken, het moeten bronnen worden waaraan anderen zich kunnen laven, waaraan Gods dorst wordt gelest.

De evangelist Johannes probeert met zijn beeldtaal, zijn visie, zijn beschouwing van de werkelijkheid, ons mee te nemen om anders naar de werkelijkheid te kijken. Jezus is de bruidegom en de bruidegom komt zijn bruid halen. Deze Samaritaanse vrouw wordt bruid, niet naar het lichaam maar naar de ziel, zij wordt bruid van de ware Man, zij gaat geloven in Jezus, en zij staat symbool voor de andere Samaritanen, niet alleen door haar woorden maar vooral door Jezus’ Woord gaan zij in Hem geloven. De vrouw heeft zijn dorst gelest door de anderen bij Hem te brengen. De anderen lessen zijn dorst door de stap te zetten in het geloof aan Hem. Bruidegom en bruid worden verenigd, hemel en aarde ontmoeten elkaar en zo ontstaat een bron van nieuw leven.

Is het u misschien te theologisch, te verheven, te zweverig gebleven. Tja, zo zit Johannes in elkaar, hij is de adelaar onder de evangelisten. Maar misschien kunnen we het eenvoudiger samenvatten. Jezus ziet in iedere mens een Kind van God; in u en mij, in uw buurman en buurvrouw, in de concurrent, in de gastarbeider, de asielzoeker, in de zwarte of witte illegaal, in de eerlijke werkman en in de crimineel. Hij zoekt net zo lang tot Hij in ieder mens Gods beeld heeft teruggevonden. Hij nodigt ons uit dat ook in hen te zien. Hij nodigt ons uit om in naastenliefde geen onderscheid te maken, om sterk te staan in het geloof. Als wij dat doen, dan zal het geloof in onszelf een levensbron, een krachtbron worden, een dorstlessende bron, dan zullen anderen die ons ontmoeten, zeggen, dat was een fijne ontmoeting, die ontmoeting doet je goed, als een bron die verfrist, die een diepere dorst lest. Dan bent uzelf bron geworden, een bron die nieuw leven schenkt aan anderen. Amen.

Back To Top