Ga naar hoofdinhoud

De verschijningen zijn niet alleen teken van Jezus werkelijke verrijzenis, het is ook een leerschool om Christus te gaan herkennen in de naaste, in zijn Kerk, in de vreemdeling. Het valt op dat Hij zo dikwijls verschijnt tijdens geloofsmomenten, bij het breken van het Brood, wanneer de leerlingen samen komen en over Hem spreken. Wanneer de leerlingen getuigen van hun ervaringen en verklaren dat Hij leeft. Dat zijn de momenten bij uitstek dat Hij ineens levensecht in hun midden aanwezig is.

Eucharistieviering in de parochies te ‘s Gravenzande en Poeldijk, 3 en 4 mei 2003 19.00 uur, 9.30 uur en 11.00 uur, door pastoor Michel Hagen. A.M.D.G. – I.H.S.

Preek: B2003TMP03B

Lezingen

E.L.: Hand. 3, 13-15. 17-19
Ev.: Luc. 24, 35-48

Homilie

Het is ergens in de vierde eeuw wanneer een soldaat, hij draagt de naam Martinus, innerlijk geraakt wordt door een bedelaar langs de weg. Als Romeins soldaat mag hij zijn mantel niet weggeven, want de helft is van de keizer. Dus snijdt hij de andere helft af en geeft die aan de bedelaar. Die nacht verschijnt Christus hem in een droom en Christus draagt de halve mantel die Martinus aan de bedelaar heeft gegeven.

Het is zo rond de dertiende eeuw. Een jongeman, genaamd Franciscus, zoon van een rijke handelaar in Assisi, is nog zoekend naar zijn bestemming, naar het doel in zijn leven, als hij een melaatse tegenkomt. In een onverwacht spontaan gebaar omhelst hij deze melaatse.

Het is ergens in de twintigste eeuw, wanneer een zuster, Teresa genaamd, die lesgeeft op een meisjesschool aan de rand van Calcutta in India, gedurende een treinreis diep in haar hart de roep hoort om zich als religieuze volledig ten dienste te stellen van de armsten van de armen.

Deze inleiding zou ik kunnen gebruiken bij een preek over het vijfentwintigste hoofdstuk van Matteüs. Dat zegt u misschien weinig, maar daarin zegt Jezus: “Ik was naakt en hongerig en in de gevangenis en eenzaam. Alles wat je voor een van de geringste van mijn broeders en zusters gedaan hebt, dat hen je voor Mij gedaan.” Dat is een van de duidelijkste teksten waarin Jezus zich vereenzelvigt met de kleine, de behoeftige, de arme. Maar Hij zegt het vaker. Over zijn leerlingen zegt Hij: “Wie u hoort, hoort Mij en wie u opneemt, neemt Mij op.”

Maar vandaag wil ik deze gedachte op de lezing van vandaag betrekken. Waarom? Het gaat hier toch over de verschijningen van Jezus, hét teken van zijn verrijzenis? Inderdaad. Maar er is iets vreemds met die verschijningen. Op de een of andere manier is het heel duidelijk, maar tegelijk ook weer niet. Altijd moet je kijken met de ogen van het geloof want zonder die gelovige houding en die gelovige blik, zul je Hem niet herkennen.

Vandaag komen de twee leerlingen, de Emmaüsgangers terug. Ze zijn vol van hun ervaring. Zij hebben de ervaring dat Jezus in hun midden was in de persoon van een vreemdeling. “Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem dat u niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?” Een vreemdeling. Het lijkt wel alsof Jezus zich expres vermomt, alsof Hij niet meteen herkend wil worden.

Wanneer herkennen ze Hem? Bij het breken van het brood, bij de Consecratie en de Communie. Daar gaan hun de ogen open en ze herkennen de vreemdeling die Jezus Zelf blijkt te zijn. Als de leerlingen gaan vissen, staat Jezus aan de oever. Ze hebben de hele nacht vruchteloos gezwoegd. Wat een contrast met de tijd dat Jezus bij hen was en overal zijn zegen op lag. Dan zegt die vreemdeling aan de oever: “Gooi je net uit over de ander boeg, rechts van de boot, daar zul je vangen.” En dan pas bij de overvloedige vangst herkent de geliefde leerling dat die vreemdeling Jezus Zelf is. Maar waarom toont Jezus zich zo als een vreemdeling?

Aan de ene kant wil Hij hen laten weten dat Hij het echt zelf is, dat Hij leeft. Hij haalt herinneringen op en legt alles nu meteen uit op een manier die vóór die tijd, voordat Hij de dood had overwonnen, niet mogelijk was geweest. Zijn aanwezigheid opent hun geest, en maakt hen ontvankelijk om zijn woorden te begrijpen. Hij toont hun zijn handen en voeten. Hij zegt het nadrukkelijk: “Ik ben het Zelf”. Dat wil Hij hen laten weten; dat Hij het echt Zelf is.

Maar aan de andere kant is zijn aanwezigheid steeds onduidelijk. Hij houdt iets van een vreemdeling. Hij is lichamelijk, maar niet zoals vroeger. Hij draagt de wonden, maar lijdt er niet aan. Hij eet, maar het is niet omdat Hij dit voedsel nodig heeft. In het verleden was Hij het die anderen te eten gaf. Nu wordt Hij gevoed, als een bedelaar, als een vreemdeling. Niet omdat Hij nu als een bedelaar verschijnt, Hij verschijnt om hen te laten weten dat Hij leeft. Maar zijn verschijning bereidt hen voor op een andere manier van aanwezigheid.

Want natuurlijk is Hij lichamelijk aanwezig. In zijn Kerk is Hij nog altijd even lichamelijk aanwezig als toen. Wanneer Hij aan het kruis zegt: ‘Ik heb dorst’, dan is dat een bede die nog altijd klinkt door de mond van elke mens die dorst naar water, naar liefde, naar gezelschap. Wanneer Hij te eten vraagt, doet Hij dat nog steeds door de mond van zo velen die hongeren naar voedsel, die hongeren naar gerechtigheid, die hongeren naar Gods Woord en het niet vinden.

De verschijningen zijn niet alleen teken van Jezus werkelijke verrijzenis, tekenen van dat andere bestaan, die andere werkelijkheid en dat leven dat dit leven ver overstijgt, het is ook een leerschool om Christus te gaan herkennen in de naaste, in zijn Kerk, in de vreemdeling.

Dan mag het ook opvallen dat Hij zo dikwijls verschijnt tijdens geloofsmomenten, bij het breken van het Brood, wanneer de leerlingen samen komen en over Hem spreken. Wanneer de leerlingen getuigen van hun ervaringen en verklaren dat Hij leeft. Dat zijn de momenten bij uitstek dat Hij ineens levensecht in hun midden aanwezig is.

Maar zijn verschijning en zijn aanwezigheid is niet vrijblijvend. Er zit een uitnodiging in. We zien de leerlingen van Emmaüs terugkomen en vol vuur getuigen van wat ze gezien hebben. Hoe hun de ogen opengingen bij het breken van het Brood en zij Hem herkenden. Ze getuigen dat Hij leeft. Hoe eindigt dit Evangelie vandaag? ‘Te beginnen met Jeruzalem, moet gij van dit alles getuigen’. Waarover getuigen? Over de Messias, over zijn lijden en sterven en verrijzen! Over de vergeving van zonden in zijn Naam en dat nu het moment is aangebroken voor de verkondiging onder alle volkeren, niet alleen voor Israël. Zij allen moeten gaan getuigen, opdat alle mensen die wonderlijke verrijzeniservaring kunnen opdoen, door het getuigenis van hen. Want dan kan Hij zijn aanwezigheid doen ervaren door zijn geest.

Het is in de geschiedenis van de Kerk in alle eeuwen niet anders geweest. Hij blaast zijn Geest in ons hart en maakt ons ontvankelijk voor het verstaan van de Schriften. Hij doet ons ervaren dat Hij de levende is die levend maakt. Zo raakte Hij eens Martinus en Franciscus en Moeder Teresa en al die heiligen, ze zijn niet te tellen. Zo heeft Hij ons geraakt en het geloof in ons hart gezaaid, zo wil Hij ons steeds raken, in elke Paastijd, opdat ook wij vol geloof en vuur getuigen van de Levende, als levende mensen, als verrijzenismensen. Amen.

Back To Top