Ga naar hoofdinhoud

Hoe gaat het in een gemeenschap als de onze? Zijn er bij ons geen eenzamen? Geen mensen die gebaat zijn bij vriendschap en sympathie, met oprechte aandacht? Als wij bij dat gesprek hadden gestaan tussen Jezus en de wetgeleerde, wat hadden wij dan gedacht?

Eucharistieviering in de parochie van de H. Bartholomeus te Poeldijk, weekeinde van 11 en 12 juli 1998, door pastoor Michel Hagen. A.M.D.G. – I.H.S.

Preek: C1998DHJ15C

Lezingen

E.L: Deut. 30, 10-14
EV: Lc. 10, 25-37

Homilie

Het is alweer een kleine veertig jaar geleden, denk ik. Ik was nog een jochie, toen ik een keer met mijn vader bij het Dijkzichtziekenhuis in Rotterdam kwam en voor het eerst het bronzen beeld zag van de Barmhartige Samaritaan. Als kind hoor je dan dat verhaal, een boeiend verhaal, over rovers, over een gewonde, over mensen die niet helpen en over een die wel helpt. Het beeld laat de Samaritaan zien die de gewonde op zijn ezel helpt om hem zo naar een herberg te brengen. Vandaag lezen we uit het Evangelie het verhaal waarin dat beeld zijn oorsprong vindt.

Verleden week vroegen we ons in de viering af hoe Jezus zich dat Rijk van zijn Vader had voorgesteld, toen hoorden we Hem in de Evangelie-lezing zijn leerlingen eropuit zenden en tegen hen zeggen: “…. In welk huis je ook binnengaat, laat uw eerste woord zijn: vrede aan dit huis! ….., geneest de zieken die er zijn en zegt tot hen: Het Rijk Gods is nabij”.

De week daarvoor ging het over hoe Jezus hen riep en hoorden we zijn radicale oproep: “Wie de hand aan de ploeg slaat en omziet naar wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het Rijk Gods”.

In de twee vorige weekendvieringen zijn we vanaf de radicale Jezus, via de zending van de apostelen naar vandaag gegaan en in de Lezing van de Barmhartige Samaritaan komt alles bij elkaar.

De wetgeleerde vraagt zich af hoever een mens moet gaan. Of God een soort minimum heeft voor ons mensen. Bijvoorbeeld als je een beetje aardig doet kom je dan nog in de hemel? Als ik slecht leef, maar wel de vereiste offers breng, bereik ik dan het eeuwig leven? Kom ik er als ik de Bijbel uit mijn hoofd heb geleerd? Kom ik er als ik de tempelbijdrage, of tegenwoordig de kerkbijdrage trouw betaal? Haal ik het als ik alle wetten uit de Bijbel stipt navolg? “Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?”.

Het antwoord dat het Evangelie ons voorhoudt, is zoals altijd direct en eenvoudig: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste als uzelf.” “Doe dat en je zult leven”. Daar hebben we opnieuw de radicale Jezus van twee weekenden terug. Er is maar één weg om God te dienen. En die weg vraagt alles, die slokt heel de mens op, met hoofd, hart en lijf, met tijd en energie. Dat is thuis en op het werk, als je jong bent en als je oud bent, van ‘s-morgens vroeg tot ‘s-avonds laat. Dit is opnieuw de radicale Jezus, de veeleisende die alles vraagt van Zichzelf en van zijn leerlingen.

Door het verhaal van vandaag, komen we bij de barmhartige Jezus. Gelukkig dat die wetgeleerde nog wat doorvroeg, al was het dan ook omdat hij zich schaamde voor zijn vraag, want wij kunnen er veel van leren. Eigenlijk wist hij het wel, maar Jezus was toch zo vriendelijk om als een geduldige leraar hem de les te laten opzeggen. Dien God en de naaste? Zo bereik je het eeuwig leven. Doe alles wat God vraagt, maak dat waar in je gedrag. Het ziet er allemaal heel eenvoudig uit, het klinkt eenvoudig. Maar het is vaak heel moeilijk.

Twee geboden die voor Jezus aan elkaar vast zitten. Bemin God en je naaste. Een andere keer zegt Hij: “Wat je voor een van de minsten hebt gedaan, dat heb je voor Mij gedaan”. Of met een mooi Nederlands gezegde: de arme gegeven is Gode geleend.

Valt het u op dat Het eerste gebod bij Jezus altijd vooraan blijft: Gods geboden onderhouden, God beminnen met heel je hebben en houden. Toch lijken Gods geboden vaak het onderspit te delven bij onze activiteiten. Als de paus herinnert aan de trouw aan het geloof, voor theologen in hun onderricht, voor de gelovigen in de weekendviering, dan rolt de pers alweer over hem heen, dat mag hij niet zeggen, dat maken zij zelf wel uit. Gods geboden zijn niet in trek.

Een paar weken geleden kwam het aids-fonds in het nieuws. Er werd, zo zei men, door de regering te weinig geld vrijgemaakt voor onderzoek naar aidsbestrijding en dat zal stellig waar zijn. Toch zijn er al vele miljoenen en misschien al miljarden in die strijd gaan zitten. Maar de middelen die men ontwikkelt, de methoden die men kiest blijken niets méér te zijn dan dweilen met de kraan open. Ze propageren middelen die uiteindelijk de oorzaak in stand houden. De regeringen en ook wij, staan er niet vaak bij stil, dat aids in een tijd van pakweg vijfentwintig jaar vrijwel verdwenen zal zijn, als alle mensen zich houden aan de tien geboden.

We ijveren voor ontwikkelingslanden. We zien hongersnood, we zien stervende kinderen. Het staat bovendien hoog op de politieke agenda van sommige partijen. We willen structuren veranderen, budgetten vrijmaken. Maar zij, en ook wij, staan er niet genoeg bij stil dat alles er heel anders uit zou zien wanneer wij deze twee geboden van Jezus echt zouden volgen: “Bemin God en je naaste”.

Hoe komt het dat iets wat zo eenvoudig lijkt, in de praktijk toch zo moeilijk is? Ik kijk altijd met bewondering naar zusters en broeders, naar verpleegkundigen in ziekenhuizen en verzorgingshuizen, bij Maatzorg of gewoon, her en der bij de eigen kinderen, bij vrienden en familieleden die lange tijd een zieke of zorgbehoevende jongere of oudere nalopen. Maar we moeten oppassen dat we niet zeggen dat het in ons land allemaal wel goed gaat.

Het gebeurt geregeld dat er mensen dagenlang dood thuis zitten, zonder dat iemand het weet. Het bericht laatst in de krant overtrof alles, een man had, geloof ik, meer dan een jaar dood in zijn stoel voor de tv gezeten. Dan blijkt de tv toch maar namaak gezelschap te zijn. Niemand had hem gemist. En als iemand hem wel miste, had deze blijkbaar niet zo’n band met de persoon, dat hij of zij er heen ging om poolshoogte te nemen. Toch heeft iedereen in Nederland buren, de meesten vlakbij, sommigen iets verder weg. Misschien wel mensen die heel actief zijn in verenigingen, bij familie en bekenden. Maar met al die drukte kan de nood naast de eigen deur soms gemakkelijk verborgen blijven.

Dat krantenbericht had, geloof ik, betrekking op een van de grote steden. Maar hoe gaat dat in een dorp als het onze. Laatst hoorde ik dat een echtpaar uit elkaar ging, een behoorlijk aantal jaar getrouwd. Soms zien anderen het allang aankomen, soms komt het als een donderslag bij heldere hemel. Als ze ergens al om hulp vragen en dat doen ze niet snel helaas, dan is het vaak al te laat. Meestal voelen mensen in de directe omgeving zich onmachtig om iets te doen, je staat met lege handen. Maar waarom zou het niet mogelijk zijn als geloofsgemeenschap, als parochie iets te doen? Met Gods hulp heb je meer te bieden.

Hoe gaat het in een gemeenschap als de onze? Zijn er bij ons geen eenzamen? Geen mensen die gebaat zijn bij vriendschap en sympathie, met oprechte aandacht? Als wij bij dat gesprek hadden gestaan tussen Jezus en de wetgeleerde, wat hadden wij dan gedacht?

Door het Evangelie staan wij erbij. We horen het nog steeds. Gods geboden volgen met alles wat je hebt en wat je bent. Dat is ook je naaste liefhebben als jezelf. Dan blijft het niet bij een bronzen standbeeld, dan zijn wijzelf de naasten die Jezus bedoelt. Dan ontvang je niet alleen het eeuwige leven na je dood, dan ben je hier en nu Gods Koninkrijk al binnengegaan. Amen.

Back To Top