Ga naar hoofdinhoud

Zegen is niet zomaar een gelukkig toeval, gunstige prijzen, Gods zegen werkt in mensen.

Eucharistieviering 24 april 2004, te ‘s-Gravenzande, 19.00 uur, door pastoor Michel Hagen. A.M.D.G. – I.H.S.

Preek: C2004TMP03C

Lezingen

E.L.: Hand. 5, 27b-32. 40b-41
Ev.L.: Joh. 21, 1-14

Homilie

Een poosje geleden vroeg iemand mij of ik hun woning in kon zegenen. Daarop heb ik gevraagd wat het voor hen betekent. Het antwoord was even eerlijk als doeltreffend. Ik hoop dat God erbij is.

Een zegen. Aan het einde van de viering sluiten we altijd af met een zegen. Op zondagmiddag is er altijd aanbidding en die eindigt om vijf uur met de zegen, tenminste, als er een priester of diaken is. Mensen brengen rozenkransen mee om te zegenen. Er is een kinderzegen, een ziekenzegen, er zijn veel zegeningen, de meest bekende is misschien wel de Blasiuszegen.

Vroeger was er ook de zegening van het land, of de zegening van een tuin of kas. Mensen vragen mij om een auto te zegenen of een caravan. Wat is die zegen nu? Wat betekent het, waar gaat het om? De lezing van vandaag heeft me op het spoor gezet om daar over te preken.

Arme Petrus. Stel je voor dat de oogst van een hele dag werken ineens verloren gaat, een ongeluk met de karren of iets dergelijks. In onze tijd zijn daar grote kosten mee gemoeid, misschien doet de verzekering nog iets, maar het is ook nog een keer een dag inspanning zonder vrucht. Of wat ik hoorde van een student die pas een computer had aangeschaft. Hij dacht dat hij alles had gesaved. Maar de volgende dag bleek alles weg te zijn, een dag werken, een dag inspiratie, een dag moeite en inspanning weg, zomaar weg.

Je kunt het ook omkeren. Er zijn allerlei gezegden die het gebrek aan zegen weergeven. Kent u hem nog: ‘Zondagsteek houdt geen week’ of als je al te slim wilt zijn, zegt iemand: ‘Daar rust geen zegen op.’ Petrus heeft na een hele nacht werken het gevoel dat er op zijn inspanning en die van zij mede-apostelen geen zegen rust. Het begon al niet zo fijn. Jezus is weg. Hij was het die hen had uitgezonden, die hen had geleerd hoe ze bepaalde ziekten konden genezen, hoe ze de mensen nabij konden zijn, hoe ze Gods koninkrijk moesten verkondigen, mensen oproepen tot bekering, en zonde vergeven. Het initiatief kwam van Hem en ook de richting waarheen ze gingen kwam van Hem.

Petrus staat in een soort niemandsland. Hij moet de taak van Jezus overnemen. Maar hij weet niets anders te zeggen dan: ‘Ik ga vissen’. Zeven leerlingen zijn nog bij elkaar. Waar zijn de anderen? Zijn ze ook weer aan het werk gegaan. Levi weer achter de kassa? Ieder naar zijn eigen bezigheden? Het lijkt misschien wel wat op onze tijd. De kerk van vroeger, toen alles zo duidelijk was, heilig was heilig, een priester was een priester, zonde was zonde. Het geloof stond in een boekje. De Bijbel was voor anderen, de Sacramenten waren genoeg om in de hemel te komen. Die Kerk lijkt zo anders te zijn geworden. De een zegt, dat is een groot voordeel, de ander zegt: ‘Nee, ze hebben het kostbaarste weggegooid.

Jezus is verrezen, Hij is weg, maar Hij is ook dichtbij. Hij is naar de Vader, maar Hij is ook bij de mensen. Ze hebben hem meegemaakt in de jaren ervoor, zijn woorden gehoord, gezien hoe Hij met mensen omging, ervaren wat zijn aanwezigheid bewerkt, zijn gedrevenheid meegemaakt, gevoeld hoe God in Hem leefde en ontdekt hoe totaal Hij gericht was op Gods Koninkrijk en Gods wil. Maar ze hadden niet begrepen wie Hij was? Ze wisten niet waar Hij vandaan kwam. Dus wisten ze ook niet waar Hij zou blijven. Ze geloofden; maar in Wie ze geloofden, wisten ze niet. Ze vertrouwden, maar op Wie ze vertrouwden, wisten ze niet. Ze gehoorzaamden, maar aan Wie ze gehoorzaamden, wisten ze niet. Ze volgden Hem, maar Wie ze volgden, wisten ze niet.

Onze voorbije tijd lijkt er een beetje op. We vierden de Eucharistie, we knielden, we bogen het hoofd, we aanbaden, maar hadden we een band met Hem? Wisten we Wie we ontvingen? Voor Wie we knielden, Wie we aanbaden. Bogen we ons hoofd voor het mysterie, voor het wonderbaar Sacrament, of voor Hem die de Levende is in ons midden? Het antwoord is misschien niet gemakkelijk te geven, maar het gaat er nu om de vraag te stellen.

Petrus en de leerlingen laten in deze dagen alles de revue passeren en alle gebeurtenissen krijgen een nieuwe diepte, Jezus’ woorden klinken nu ineens anders, Jezus’ daden worden plotseling duidelijk. De Geest brengt hen alles in herinnering en alles krijgt een nieuwe glans in het licht van Jezus’ lijden, dood en vooral zijn verrijzenis.

Maar zo’n proces is ook verwerking van je eigen tekorten. Petrus weet als de dag van gisteren hoe hij zijn Heer heeft verloochend. Daar stond hij, bij een houtskoolvuur; driemaal vroeg iemand of hij ook niet bij Jezus hoorde en driemaal zei hij dat hij Hem niet kende. De haan kraaide, Jezus keek hem even aan, en het was alsof er een mes door zijn ziel ging. Wat had hij gedaan? Hij had nog gezegd: ‘Ik zal mijn leven voor u geven.’ Allemaal grootspraak. Zijn woorden waren niets waard gebleken. En nu dit, een nacht lang vissen zonder iets te vangen. Natuurlijk hoeft hij geen zegen te verwachten. Jezus is verrezen, maar Petrus weet niet wat hij aan moet met deze nieuwe tijd. Ik ga vissen. Hij probeert resoluut te zijn en leiding te geven. Maar wat hem ontbreekt is Gods zegen. Dan staat er een onbekende aan de kant. Gooi je net uit, rechts van de boot. Is Petrus nu al zijn zelfvertrouwen kwijt? Of is hij meegaander geworden na de drie jaar met Jezus en de ervaring van zijn eigen zwakte? Hij luistert en gooit zijn net uit en de vangst is ongelooflijk.

Dat is nu wat ik ‘zegen’ noem. Zegen is niet zomaar een gelukkig toeval, gunstige prijzen, Gods zegen werkt in mensen. Ik hoorde ooit een voetbalreporter zeggen over Ajax: ‘geluk dwing je af.’ Ik denk dat hij het over een ander soort geluk heeft. Het echte geluk dwing je niet, het echte geluk is Gods zegen, en dat geluk ontvang je, dat geluk komt tot je en het wordt jouw deel als je met dat geluk meewerkt. Zegen is een luisterend oor en een ontvankelijk hart. Maria wordt de gezegende onder de vrouwen genoemd. Zij was een en al oor voor Gods Woord, een en al ontvankelijkheid voor Gods bedoeling. De volmaakt kleine waarin Gods Grootheid zich kon openbaren.

Petrus ervaart hier Gods zegen. Ze zijn bij elkaar gebleven. Hij heeft initiatief genomen, en zijn pechnacht, zijn teleurstelling wordt omgekeerd. Zoals zijn oude leven en zijn oude ik wordt omgekeerd. Alle grootspraak is gestorven in zijn verloochening. Alle eigenroem is verdwenen. Hij heeft een bereidwillige geest en een meegaand hart gekregen. Dat is zegen. Zegen over je tuin, over je auto, over je huisdieren, over je rozenkrans, wordt je geschonken als je dat alles gebruikt met een ontvankelijk hart. En iedere keer dat je in je auto stapt, of als je de rozenkrans pakt, of je huis binnenkomt, mag je daaraan denken. Wij zij gezegend, met zo’n Vader in de hemel, met zo’n Heer Jezus Christus, met zo’n heilige Geest die ons vormt tot Gods kind, tot God Kerk, tot gezegenden. Amen.

Back To Top