Ga naar hoofdinhoud

Er was eens een herder. Nee, eigenlijk moet ik dit verhaal anders beginnen: er was eens een prins die woonde op een groot kasteel. Zijn vader was koning en zijn moeder was koningin en eens zou hij zelf ook koning worden. Hij was naar school geweest en was heel slim. Hij was ook sportief, kon heel goed jagen en paardrijden en alle andere dingen die prinsen moeten kunnen. Hij zag er ook knap uit en omdat hij prins was, droeg hij meestal mooie kleren, een broek van fluweel en een mantel van echte hermelijn. Alle mensen waren altijd vreselijk aardig voor hem en onderdanig.”‘Ja, prins”, zeiden ze steeds, “wat u maar wilt prins, u bent heel goed, prins”. Iedereen sloofde zich uit, verwende hem en gaf hem gelijk. Ze vleiden hem en zeiden:”O, wat ziet u er toch mooi uit”, zelfs als hij pas uit bed kwam en: “Ja, u hebt zeker gelijk”, ook als hij iets zei wat helemaal niet waar was of gewoon een grapje maakte.

Op den duur begon al dat gevlei de prins behoorlijk de keel uit te hangen. “Zeg eens de waarheid tegen me”, riep hij dan, “scheld me uit, zeg eens wat je echt van me denkt! Wat heb ik nou aan mensen die de hele dag maar zeggen “ja, dat is goed en o, wat mooi”. Daar schiet ik niet mee op.” En op een dag werd de prins echt kwaad. “Dit is niks”, zei hij, “al die mooie kleren, dat grote paleis, ik geef er niks meer om. Ik ben misschien wel knap en slim, maar daarom ben ik nog niet goed. Ik wil al die vleiers niet meer. Ik wil echte, eerlijke mensen om me heen en ik weet zelf wel of ik goed ben of niet.” En hij verliet het paleis.

Om niet herkend te worden trok hij een oude rafelige broek aan en keerde hij zijn hermelijnen mantel binnenstebuiten. Zo liep hij de stad uit, de bergen in, net zolang tot hij in een vreemde landstreek belandde. Daar kwam hij een stel herders tegen.”Hé”. riep hij tegen hen, “kan ik met jullie mee?” “Nou ja”, zeiden ze, “aan een knap gezicht als dat van jou hebben we niet zo veel. Ben je ook ergens goed in?” “Goed? Ik weet niet wat dat is”, zei de prins, “maar ik wil best wat proberen, dan moeten jullie maar zeggen of ik er goed in ben.” “OK, zeiden de herders, kom maar. We hebben hier een paar beesten die ziek zijn. Eén schaap heeft zijn poot gebroken en kan niet meer mee, maar als jij nou voor hen zorgt, mag je bij ons blijven.” Dat leek de prins wel interessant en hij trok met de herders op, een paar dagen, een week. Hij zorgde zo goed als hij kon voor de zieke dieren en steeds droeg hij het schaap met de gebroken poot. De beesten waren dankbaar als hij het goed deed en ze gromden als hij niet oplette en ze pijn deed. De prins vond dat OK, de beesten zijn eerlijk met mij, dacht hij. Met de herders kon hij ook wel opschieten. Het waren ruwe kerels, ze scholden hem soms uit, maar ze zeiden altijd precies wat ze dachten. Soms gaven ze hem raad: “Je moet het schaap niet zo verzorgen, maar zo” en “soms je bent wel geen echte herder, maar je doet goed je best.” Dat vond de prins fijn. Wat hij niet zo leuk vond, was dat hij er maar niet achter kwam of hij nou echt goed bezig was of niet. Hij piekerde daarover en lag er soms ’s nachts wakker van hoe hij dat te weten kon komen. Op een nacht lag hij weer over die vraag te tobben, maar toen gebeurde er plotseling iets heel bijzonders. Midden in de nacht werd het licht en zongen er wel duizend engelen in de lucht. Eén engel kwam bij de herders staan en zei: “Ga naar Bethlehem, daar is iemand geboren die de Verlosser van de wereld zal worden.” De herders sprongen op, lieten hun schapen achter en renden naar Bethlehem. De prins wilde met hen mee rennen, maar hij bedacht zich. Hij kon zijn zieke schaap toch niet alleen laten. Stel je voor dat er een wolf zou komen. Hij nam het arme beest in de armen en rende achter de anderen aan. Hijgend kwam hij aan bij de stal, met zijn schaap. “Dag prins”, zei Maria zachtjes, “mijn kindje komt vrede op aarde brengen. Hij vindt je heel goed, omdat jij voor dit zieke schaap zorgt. Zorg maar goed voor alle zieken, dat helpt vast voor de vrede.” En toen wist de prins het: hij wilde voortaan altijd zorgen voor zieke dieren en zieke mensen en als iemand hem vroeg waarom, dan zei hij: “omdat ik denk dat het goed is” en dat was het ook.

Back To Top