Ga naar hoofdinhoud

Deze zondag gaat het over het dubbelgebod van de liefde: Bemin God en je naaste (Matteüs 22, 34-40). Beminnen is bij Jezus ook meteen dienen, God dienen en aan de naaste dienen. God en de naaste horen bij elkaar. Voor Jezus is er geen tegenstelling tussen God en de naaste. Je kunt God niet beminnen en je naaste laten barsten. Wie geen oog heeft voor zijn naaste, die heeft ook God niet lief, die heeft alleen zichzelf lief. Mattheüs hoofdstuk 25 is daar duidelijk in, daarin zegt Jezus: “Al al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan” (Matteüs 25, 40). Maar ook de parabel van de barmhartige Samaritaan is duidelijk, als Hij afsluit met: “Ga dan en doet gij evenzo”.

Stel je de vraag andersom, dan is het toch lastiger. Als je echt je naaste bemint, moet je dan ook God nog beminnen? Voor Jezus staat het antwoord vast. Ja, want alles begint bij God. Voor Jezus is de liefde die je voor je naaste hebt pas echt liefde als die haar bron heeft in God. Die liefde toont Hij heel zijn leven, een alles overstijgende liefde. Bij Jezus kun je God en de naaste niet tegen elkaar uitspelen.

Maar het leven is weerbarstig en wij mensen hebben onze beperkingen. Dan rijst de vraag: Hoeveel goed moet je dan doen? Wat is redelijk? Wat is nodig? Wat mag een ander van je verwachten? Hoe vaak moet je bidden? Wat is de juiste maat? Wat mag God van je verwachten? Hoeveel tijd en energie geef ik aan de naaste en hoeveel aan God? En mag ik ook een keer ‘nee’ zeggen?

Op het eerste gezicht lijken we met deze vragen bij Jezus niet veel verder te komen. Het Evangelie wekt de indruk dat Hij op dat punt grenzeloos is. Zoals zijn antwoord op de vraag over vergeving: “Zeven keer per dag?” “Nee”, zegt Jezus: “Zeventig maal zeven keer” (Matteüs 18, 22). Er komt geen einde aan zijn vergeving en we zien het aan zijn kruisdood, het is mateloze liefde.

Maar hoe dan? Ik hoor vrijwilligers wel eens zuchten: “Ik heb deze week al twee volle dagen aan de kerk besteed, wordt dat niet te gek ?” Of: “Ik ben drie dagen in de week voor mijn buren bezig, het is niet normaal meer.” Natuurlijk moet je de gewone wijsheid in acht nemen, er een grens aan onze mogelijkheden. Ook Jezus nam zijn leerlingen mee naar een eenzame plaats om tot rust te komen (Marcus 6, 31). Tegelijk zien we dat Jezus feitelijk geen grenzen stelt aan zijn liefde, zijn goedheid en zijn dienstbaarheid. Hij vertrouwt erop dat de Vader Hem hierin zal leiden.

Met andere woorden: Gods Voorzienigheid is het antwoord. Wij mogen ruim zijn in onze inzet en onze liefde voor elkaar, vol vertrouwen dat Hij onze grote inzet in juiste banen leidt en ook in de juiste proporties houdt. Vragen we God om te groeien in die levenshouding waardoor we geen grenzen stellen aan onze liefde en dat Hij ons hierin leiding geeft met zijn Voorzienigheid.

Plebaan Michel Hagen

Back To Top