Ga naar hoofdinhoud

“Leef je nog?” vroeg Karin hardop, “Frans, leef je nog?”

Het was nu ruim 25 jaar geleden. Frans was toen bijna vijftig. Hij wilde vóór zijn vijftigste de marathon van New York gelopen hebben en het was hem gelukt. Maar wat was het een afzien geweest, hij moest door de hel heen om de eindstreep te halen. Toen hij over de streep kwam, was hij in elkaar gezakt. De EHBO’ers hadden hem naar een van de posten gebracht om hem wat op te lappen. Karin was erbij en vroeg: “Leef je nog?” Het was half plagend bedoeld, maar Frans had in haar stem ook de bezorgdheid wel gehoord, zei hij later. Hij glimlachte toen door zijn pijn en vermoeidheid heen en zei: “Ja, ik leef nog, dat voel ik aan mijn benen”. Toen wist ze dat het goed was.

Die humor had haar altijd goed gedaan. Dikwijls wist hij haar te verrassen in een gekke bui. Als zij er wat doorheen zat, kreeg hij haar eigenlijk altijd wel weer eruit. Ze hadden het goed gehad samen, dat zeiden de kinderen ook steeds. Voor de grap had Frans ooit een bordje naast de voordeur opgehangen: “Huize hemels”. Zo had hij ook de voicemail ooit ingesproken: “Met huize hemels. We zijn nu niet thuis. Bel dus rustig nog een keer.”

“Hé, leef je nog?” Karin had het twee jaar geleden ook gevraagd, maar dat was gewoon ’s avonds. Dan kon Frans, weggedoken achter zijn krant zo stil zijn, dat ze dacht dat ze tegen een standbeeld aan zat te praten. Ze had ook wel eens aan zijn krant getrokken en gezegd: “Hé, leef je nog?”

Tot verleden maand, na zijn hartaanval. In de laatste uren had ze naast hem gezeten in het ziekenhuis. Zijn adem stokte en na die laatste adem was het stil geworden. Toen had ze gefluisterd: “Leef je nog?” Maar haar dochter had geantwoord: “Nee, mam, papa is overleden.”

Nu lag ze in bed, ze kon niet slapen, het was pas een paar weken na de begrafenis, het was zo onwerkelijk en er was nog zoveel te doen. Zijn dood was zo onverwacht. Ze zuchtte hardop: “Frans, leef je nog? Leef je nog?” Ze wilde huilen, maar het lukte niet door een soort boosheid en een vreemde moedeloosheid. “Frans, leef je nog?”

De harde melodie van de smartphone doorbrak de stilte. Wat nu weer? Heb ik mijn wekker verkeerd gezet of is het de telefoon? Zonder bril is het lastig. Ze drukt wat weg, maar was het nu de telefoon of de wekker? Ze drukt nog wat, maar ze kan het niet goed zien en legt de telefoon weg. Ze wil in bed stappen, maar nu gaat de gewone telefoon, de vaste lijn. Wie kan dat nu zijn? Zal ik hem wel opnemen? Ze wacht even. Dan doet ze het licht aan en loopt naar de telefoon op het bureau van Frans. Alles ligt er nog hetzelfde. Ze neemt op, maar ze is al te laat. Dan ziet ze dat haar smartphone oplicht, ze pakt hem op en zegt: “Met wie spreek ik?” “Met huize hemels. We zijn nu niet thuis. Bel dus rustig nog een keer.” Die stomme voicemail, maar het is de stem van Frans.

Ze drukt de smartphone uit, ze had zeker per ongeluk naar haar eigen huis gebeld. Maar dat is niet waarom ze nu moet glimlachen. “Frans, grappenmaker, hoe je het gefikst hebt dat weet ik niet, maar, je leeft nog, ja, je leeft nog.” Nu weet ze dat het goed is.

Pastoor Michel Hagen
Ter gelegenheid van het gedachtenisconcert Raad van Kerken Wassenaar, 6 november 2016.

Back To Top