Ga naar hoofdinhoud

In het Nieuwe Testament kom je veel beeldspraak tegen. Bijvoorbeeld over de Kerk en over de Christenen. Zoals afgelopen zondag in de brief van Petrus: ‘Laat ook uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilige priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus (1 Petr. 2,5)’. Ieder van ons is geroepen een levende steen te zijn in de geestelijke tempel. Maar hoe ben je een levende steen en hoe zijn wij priesterlijk? Nemen we hier een paar andere beeldspraken bij.

Paulus typeert de Kerk als Lichaam van Christus. Jezus is het hoofd, wij zijn de ledematen. Het oog kan niet opscheppen tegenover de hand, en de hand kan niet opscheppen tegenover de voet. Als het oog niet doet wat hij moet doen, komt er duisternis over het lichaam en als de voet niet wil bewegen, blijft het lichaam staan. Ieder heeft een taak en een plaats in de Kerk. Wij zijn levende stenen in een levende Kerk waarvan Jezus de hoeksteen is. Wij zijn ledematen in het ene lichaam van Christus.

Op een vergelijkbare manier zegt Petrus dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, Gods eigen Volk. In het verbond dat God via Mozes sluit zegt Hij: “Julie zullen mijn volk zijn en ik zal jullie God zijn”. Die beeldspraak trekt Petrus door naar de Kerk. Alle gedoopten in het Nieuwe Verbond worden door Christus één Volk, Gods eigen Volk. Die eretitel voor Israël, gebruikt Petrus voor de Kerk over de hele wereld. Zoiets gebeurt ook met hoeksteen en steen. Petrus leert: De hoeksteen van het hele bouwwerk is Christus. Als Christus de hoeksteen is, dan zijn jullie de andere stenen van het hele bouwwerk. Net als Christus heeft ieder van ons een plaats in het grote geheel. Wij zijn Gods eigen Volk, wij zijn een priesterlijk geslacht.

De priester in het Oude Testament is iemand die offers opdraagt. Jezus is onze hogepriester, Hij heeft zichzelf gegeven. Dat is de hoogste eredienst. Dat is ook wat wij vieren, zijn offer, zijn zelfgave. De priester in de Mis vervult dit werk in de liturgie binnen de gemeenschap, binnen het volk. Toch is ieder afzonderlijk ook lidmaat van dat priesterlijk volk. Ieder brengt iets in bij dat offer. Wat nog aan het offer van Christus ontbreekt, mogen wij in de tijd, in het leven van alledag, toevoegen. Ieder van ons mag iets bijdragen. Dat betreft niet alleen de collecte. Wat wij naar het altaar brengen, met brood en wijn en de collecteschaal, is alles wat wij doen voor Gods koninkrijk. Dat is elke poging om de liefde te laten overwinnen. Elke poging om stand te houden in geloof. Elke tegenslag die we moeten dulden en uithouden en het toch niet opgeven. Zoveel kleine dingen, maar ook zware gebeurtenissen. We geven het aan God, zoals Jezus heel zijn werken, zijn verkondiging, maar ook zijn lijden en kruisdood aan de Vader heeft gegeven.

Wat wij mogen zijn is niet in één beeldspraak te vangen. Alles komt samen in dit ene: “Kind van God zijn”, naar het voorbeeld van hét Kind van God, de éne Zoon. Daartoe zendt Hij zijn Geest, de Geest die ons kinderen van God maakt. Dat mag ons gebed zijn met Pinksteren.

Pastoor Michel Hagen

Back To Top