Ga naar hoofdinhoud

Onlangs vroeg iemand mij of God toch niet een foutje heeft gemaakt toen Hij de mens schiep. Was het echt Gods bedoeling dat de mens kon zondigen? Was dat misschien een onbedoeld bijproduct van de vrije wil? Had God de mens niet wat beter kunnen maken, inclusief zijn vrije wil? Deze vraag is belangrijk omdat hij mensen soms hindert in hun geloof en hun relatie met God. Waarom ben ik zoals ik ben? Het scheppingsverhaal schetst een volmaakt begin. Daarna volgt dat de mens geen stand houdt in de bekoring en de beproeving. Waarom heb ik mijn beperkingen en val ik in oude fouten? Waarom is de genade van het doopsel en de genade van de andere sacramenten niet genoeg om mij op te tillen uit die beperkingen? Ben ik de mens zoals God mij bedoeld heeft, of moet ik dat nog worden?

Tegenover het scheppingsverhaal wordt vaak de evolutieleer gesteld. Daarin gaat men niet uit van een volmaakt begin, maar van een lange keten van overleven met steeds kleine aanpassingen. Dat geeft de mogelijkheid om elk gedrag en elke onvolmaaktheid te verklaren vanuit die ontwikkeling. Maar waar is God dan? Is God wel betrokken in mijn leven? Dit is de valkuil van de strikte evolutieleer. Aan de andere kant laat het verhaal van de schepping en de zondeval veel belangrijke vragen onbeantwoord. Is het scheppingsverhaal met de evolutieleer te verzoenen en werpt dat licht op mijn onvolmaaktheid? Was er ooit een volmaakt begin, of was het dat in aanleg?

Het liefst zie ik de schepping van de mens als een daad van Gods liefde.Voor God bestaat geen toeval. God is in het grote aanwezig en in het kleine. God is voor alles, boven en buiten alles, maar ook in alles aanwezig. Gods scheppende kracht werkt altijd en overal, ook in de evolutie. God zelf is de basis van de natuurwetten en van elke vorm van leven. Misschien was er op een moment, ergens in de evolutie, maar één verschil, iets dat de mens in spé wel en elk ander schepsel niet ontving; een innerlijk verlangen om God te kennen. Daarmee zou het religieuze in ons menselijk denken de kiem zijn van ons bewustzijn en vooraf gaan aan al onze intellectuele vermogens.

Als de mens zich door Gods scheppende liefde heeft mogen ontwikkelen, blijft zijn eerste roeping: “God kennen en beminnen”. Als die mens, die in zoveel kanten van zijn bestaan nog allerlei dierlijke neigingen vertoont, door God wordt aangeraakt, en het verlangen wordt gewekt, God te kennen en te beminnen; als zijn geest door God wordt wakker gekust, tilt God de mens op uit de beperkingen van het dierenbestaan. Dan geeft God door zijn adem een ziel aan de menselijke geest en wordt heel de mens beeld van God.

Zo kijkend naar de schepping van de mens, zijn hoofdbrekens over allerlei beperkingen onnodig. Integendeel, we begrijpen waar we vandaan komen. Of zoals Jezus in het Evangelie van Johannes zegt: “U bent van beneden, Ik ben van boven. U bent van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld (Joh 8,23)”. En omdat God weet waar we vandaan komen, is Hij bijzonder geduldig en bijzonder barmhartig. Daarmee is ons leven en ons geloof één grote uitnodiging van God om te blijven groeien naar het model van Jezus.

Pastoor Michel Hagen

Back To Top